The old man
In het bos
De oude man wandelde door het bos, zijn wandelstok stevig in zijn hand geklemd. De bomen stonden hoog boven hem uit, hun takken vormden een dicht bladerdak dat de zonnestralen tegenhield. Het bos was stil, alleen het gefluit van vogels en het kraken van takken onder zijn voeten was te horen.
De oude man liep al uren, maar hij voelde geen vermoeidheid. Hij was gewend aan lange wandelingen, en hij genoot van de eenzaamheid van het bos. Hij dacht na over zijn leven, over alle dingen die hij had gezien en gedaan. Hij dacht aan zijn familie, aan zijn vrienden, aan zijn vijanden.
Hij dacht aan de vrouw van wie hij had gehouden, die hem vele jaren geleden had verlaten. Hij miste haar nog steeds, maar hij wist dat ze nooit meer bij hem terug zou komen. Hij dacht aan zijn kinderen, die nu volwassen waren en hun eigen leven hadden. Hij was trots op hen, maar hij voelde zich ook eenzaam, wetende dat hij ze niet zo vaak zag als hij zou willen.
Hij dacht aan zijn vrienden, die hij al jaren kende. Ze waren altijd voor hem geweest, door dik en dun. Hij was dankbaar voor hun vriendschap, en hij wist dat hij op hen kon rekenen, wat er ook gebeurde.
Hij dacht aan zijn vijanden, de mensen die hem kwaad hadden gedaan. Hij had hun vergeven, maar hij kon ze niet vergeten. Hij wist dat ze gevaarlijk waren, en hij moest op zijn hoede zijn.
De oude man liep verder, zijn gedachten dwaalden af. Hij dacht aan de toekomst, aan de dingen die hij nog wilde doen. Hij wilde reizen, nieuwe plaatsen zien, nieuwe mensen ontmoeten. Hij wilde zijn kinderen en kleinkinderen zien opgroeien. Hij wilde gelukkig zijn.
De oude man stopte met lopen en keek om zich heen. Hij was verdwaald. Hij wist niet hoe hij terug moest naar het pad. Hij voelde zich eenzaam en bang.
Plotseling hoorde hij een geluid. Hij keek om zich heen en zag een jonge vrouw naar hem toe rennen. Ze was mooi, met lange zwarte haren en bruine ogen. Ze droeg een witte jurk en haar voeten waren bloot.
"Kun je me helpen?" vroeg ze.
"Ik ben verdwaald," zei de oude man.
"Ik zal je helpen," zei de jonge vrouw. "Volg me."
De jonge vrouw liep de oude man naar het pad. Toen hij eenmaal op het pad was, stopte ze.
"Bedankt voor je hulp," zei de oude man.
"Graag gedaan," zei de jonge vrouw.
De oude man keek de jonge vrouw na terwijl ze wegliep. Hij voelde zich niet meer eenzaam of bang. Hij had er vertrouwen in dat hij de weg naar huis zou vinden.
De oude man liep verder, zijn wandelstok stevig in zijn hand geklemd. Hij dacht aan de jonge vrouw, aan haar schoonheid en haar vriendelijkheid. Hij wist dat hij haar nooit zou vergeten.